De opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur: de niet-inachtneming van een redelijke opzeggingstermijn opent het recht op schadevergoeding
- Juli 2019 - Een aannemingsovereenkomst gesloten voor onbepaalde duur kan, in beginsel, door iedere partij te allen tijde worden opgezegd. De opzeggende contractspartij doet er daarbij goed aan een redelijke opzeggingstermijn in acht te nemen. Bij ontstentenis van een redelijke opzeggingstermijn moet zij volgens een recent arrest van het Hof van Cassatie immers de schade vergoeden die haar medecontractant lijdt wegens het niet in acht nemen van deze verplichting.
Geen wettelijk bepaalde vergoedingsregeling. In tegenstelling tot aannemingsovereenkomsten voor een bepaalde duur of met een bepaald voorwerp[1], bestaat er geen wettelijk bepaalde vergoedingsregeling indien de opdrachtgever een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur éénzijdig beëindigt. Behoudens bij andersluidend contractueel beding is de opdrachtgever niet gehouden de aannemer te vergoeden voor al zijn uitgaven, al zijn arbeid en alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen. Aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur zijn steeds opzegbaar. Zoals dit geldt voor alle overeenkomsten voor onbepaalde duur[2], kan een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur te allen tijde door elk van de contractanten worden opgezegd[3]. De opzegging kan contractueel worden gemoduleerd, maar kan contractueel niet onmogelijk worden gemaakt. Schadevergoeding vereist in geval van onregelmatige verbreking. Ondanks de afwezigheid van een wettelijk bepaalde vergoedingsregeling en de principiële mogelijkheid om een aannemingsovereenkomst van onbepaalde duur te allen tijde te kunnen beëindigen, mag een contractspartij een aannemingsovereenkomst niet onregelmatig verbreken, d.w.z. zonder inachtneming van een redelijke opzeggingstermijn. Het redelijk karakter van een opzeggingstermijn hangt af van meerdere factoren, zoals de duurzaamheid van de opgezegde contractuele relatie, het belang van de aannemingsovereenkomst voor de partijen, het omzetverlies en de impact van de opzegging op de aangegane investeringen en aanwervingen van de opgezegde partij, alsook het verrassend karakter van de opzegging[4]. Arrest van het Hof van Cassatie van 28 juni 2019. Zelfs indien de aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur geen opzeggingstermijn voorschrijft, is de opzeggende contractspartij gehouden om een redelijke opzeggingstermijn in acht te nemen. Wordt er geen redelijke opzeggingstermijn in acht genomen dan moet volgens het Hof van Cassatie de schade worden vergoed die de medecontractant lijdt wegens het niet in acht nemen van deze verplichting. Deze schadevergoeding strekt ertoe de schade te compenseren die de contractspartij heeft geleden ingevolge de niet-inachtneming van de redelijke opzeggingstermijn[5].
[1] Overeenkomstig artikel 1794 BW kan de opdrachtgever de aanneming tegen vaste prijs door zijn enkele wil verbreken, ook al is het werk reeds begonnen, mits hij de aannemer schadeloos stelt voor al zijn uitgaven, al zijn arbeid, en alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen. [2] Er is sprake van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur indien de omvang van het werk of de uitvoeringsperiode niet is bepaald (Vred. Zomergem 27 februari 2009, RW 2009-10, afl. 34, 1449). [3] Volgens het Hof van Cassatie is het een algemeen rechtsbeginsel dat overeenkomsten van onbepaalde duur op elk ogenblik door elk van de partijen kunnen worden beëindigd (Cass. 9 maart 1973, Arr. Cass. 1973, 671; Cass. 29 mei 2015, nr. C.13.0390.N, www.juridat.be). Overeenkomstig art. 1780 BW kan men zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming verbinden. [4] DE BOECK, A. en VAN RANSBEECK, R., “De opzegging in het algemeen” in A. DE BOECK en R. VAN RANSBEECK, (eds.), Opzegging van handelscontracten in Bibliotheek Handelsrecht Larcier – Algemeen handelsrecht en handelscontracten, Gent, Larcier, 2014, nrs. 36-37 en GOOSSENS, W., Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge, die Keure, 2003, p. 1065-1072, nrs. 1125-1131. [5] Cass. 28 juni 2019, C.18.0410.N, www.juridat.be.
|