Miskenning van de onafhankelijkheidsplicht van de architect kan leiden tot diens aansprakelijkheid ook al heeft hij met de bouwheer geen architectenovereenkomst gesloten
- Juni 2020 - Miskent de architect zijn onafhankelijkheidsplicht kan dit niet enkel leiden tot de nietigheid van de architectenovereenkomst, maar ook tot diens aansprakelijkheid voor de schade die de bouwheer ondervindt
Onafhankelijkheidsplicht in hoofde van de architect. De onafhankelijkheidsplicht houdt in dat het voor de architect niet enkel verboden is de opdracht van architect en aannemer te cumuleren[1]. Hij moet, ongeacht zijn statuut, ook de nodige onafhankelijkheid hebben om zijn beroep uit te oefenen overeenkomstig de opdracht die van openbare orde is en de regels van de plichtenleer, om aldus de verantwoordelijkheid op te nemen voor de daden die hij stelt. Concrete omstandigheden die wijzen op een gebrek aan onafhankelijkheid. Het gebrek aan onafhankelijkheid is in de praktijk doorgaans niet steeds gemakkelijk vast te stellen. Het zal moeten worden afgeleid uit concrete omstandigheden, zoals: - Indien de aannemingsovereenkomst reeds melding maakt van de honoraria van de architect, terwijl de bouwheer op dat moment de architect nog niet had ontmoet[2];
- Indien de aannemer zal instaan voor de betaling van het ereloon van de architect[3];
- Indien de keuze van de architect aan de aannemer wordt overgelaten[4];
Gevolgen in geval van miskenning onafhankelijkheidsplicht. Treedt een architect voor een bouwheer op ook al hij heeft hij niet de vereiste onafhankelijkheid om voor de bouwheer op te treden dan leidt deze miskenning van onafhankelijkheidsplicht tot de nietigheid van de overeenkomst[5]. Gelet op het absoluut karakter van deze nietigheid, kan deze nietigheid niet worden bevestigd of bekrachtigd[6]. Heeft een architect geen overeenkomst met de bouwheer gesloten maar leidt diens optreden tot schade bij de bouwheer dan kan hij samen met de aannemer hiervoor ook worden aansprakelijk gesteld. Dit laatste kwam aan bod in het arrest van het Hof van Beroep van 5 november 2019. Hof van Beroep van Bergen van 5 november 2019. De bouwheer sloot met de aannemer enerzijds een overeenkomst voor de aankoop van een terrein en een wind- en waterdichte woning. Een deel van de aankoopsom had betrekking op de afwerking van deze woning. Daarnaast sloot de bouwheer een aannemingsovereenkomst met deze aannemer voor de afwerking van deze ‘sleutel op de deur’ woning. De architect was belast met een volledige opdracht. Ook de controle op de uitvoering van de afwerking van de woning viel binnen zijn opdracht. De koopovereenkomst verwees o.m. naar het bestek dat de architect in opdracht van de aannemer had opgesteld. De architect was ook belast met de planning van de inrichtingswerken. Hoewel de architect bleef tussenkomen in de fase van de inrichtingswerken wees hij de bouwheer er niet op dat hij optrad als architect van de aannemer-promotor en nodigde hij de bouwheer evenmin uit om zelf een architect aan te stellen indien hij dit wenste. Naast een miskenning van zijn informatieverplichting ten aanzien van de bouwheer wijst deze houding volgens het hof op een tekort aan onafhankelijkheid van de architect ten opzichte van de aannemer-promotor. De architect maakte geen enkele opmerking ten aanzien van de aannemer terwijl deze niet de plannen respecteerde. Hij wees evenmin op diverse gebreken tijdens de uitvoering van de werken en waakte er evenmin over om de aannemer te verplichten zijn vertraging in de uitvoering van de werken te beperken. Het gevolg hiervan was volgens het hof dat de bouwheer betalingen uitvoerde ondanks de gebrekkige uitvoering van de werken en de vertragingen op de werf. Hierdoor heeft volgens het hof de architect bijgedragen tot de schade zoals zij zich bij de bouwheer voordeed. De architect werd daarom met de aannemer-promotor in solidum veroordeeld om de bouwheer voor de opgelopen schade te vergoeden[7].
[1] Art. 6 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, BS 25 maart 1939. Artikelen 10 en 11 van het Reglement van 16 december 1983 van beroepsplichten der architecten, zoals vastgesteld door de Nationale Raad van de Orde van Architecten, BS 8 mei 1985 (hierna ‘het Reglement van Beroepsplichten’). [2] Rb. Neufchâteau 2 december 1992, T. Aann. 1993, 279. [3] Rb. Antwerpen 5 juni 2003, RW 2005-2006, 1023. [4] Cass. 24 september 1976, Arr. Cass. 1977, 98. [5] Brussel (2e k.) 9 september 2016, JLMB 2016, afl. 34, 1626; Antwerpen (7ter k.) nr. 2006/AR/2915, 14 september 2011, Limb. Rechtsl. 2012, afl. 1, 60; Gent 29 juni 2007, RW 2010-2011, 1135; Bergen 25 juni 1991, JLMB 1992, 758, noot LOUVEAUX, B. [6] Gent 29 juni 2007, RW 2010-2011, 1135; BURSSENS, F., Handboek Aannemingsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2019, 503. [7] Bergen (burg.) (2e k.) 5 november 2019, Res. Jur. Imm. 2020, afl. 1, 28.
|